Afb.: Willibrord als aartsbisschop, geflankeerd door twee diakens. Miniatuur uit ca. 1000. (Bron: Coll. Het Utrechts Archief.)'
Het christendom wordt tussen ca. 730 en 1300 geleidelijk verspreid onder de Friezen, die dan ook de huidige provincie Groningen bewonen. Missionarissen van Angelsaksische origine propageren als eerste hun christelijke opvattingen en gebruiken in de Friese gebieden. Deze kerstening wordt gesteund door de Frankische macht. Zowel de Frankische leiders als de christelijke kerk hebben baat bij samenwerking. Eerstgenoemden gebruiken de kerk om hun eigen gezag uit te breiden, terwijl de kerk zonder steun van het wereldlijk gezag nauwelijks overredingskracht heeft bij de plaatselijke bevolking. Willibrord (ca. 690-739) is de eerste zendeling die de kerstening van de Friezen op zich neemt. Vanuit het bisdom Utrecht, waar hij bisschop is, en onder bescherming van Frankenleider Karel Martel (714-741), trekt hij naar het noorden. Net als zijn opvolger, Bonifatius, krijgt hij te maken met hevig verzet. Bonifatius wordt, zoals bekend, in 754 bij Dokkum door Friezen vermoord. In 786 wordt de eerste Friese zendeling, Liudger, door Karel de Grote naar zijn eigen volk gestuurd. In 804 wordt hij de eerste bisschop van Münster, het bisdom waartoe later het grootste deel van de provincie Groningen behoort.
De eerste zendelingen in de Friese gebieden richten zich vooral op bekering van de elite. Deze groep heeft min of meer belang bij kerstening. Door christen te worden, kunnen ze kerkelijke ambten vervullen en daaraan prestige ontlenen. Bovendien hebben zij genoeg bezit, vooral grond, om aan de kerk te schenken. Die grond kunnen ze vervolgens in leen beheren en exploiteren. Naarmate de tijd verstrijkt, wordt de relatie tussen de kerk en de bovenregionale heersers steeds verder uitgewerkt. In de 10e eeuw worden kerkgemeenschappen aangesteld als leenheer van de Duitse koningen . De kerk van Utrecht, bijvoorbeeld, krijgt in 1040 een deel van de Groningse domeinen van koning Hendrik III in beheer. De bisschop krijgt hiermee rechtelijke macht over deze gebieden en kan profiteren van de opbrengsten van het munt- en tolrecht. Omdat leden van de clerus geen wettelijke kinderen kunnen krijgen, zijn ze veel minder een bedreiging voor de vorst dan de erfadel.
Ondanks het vele zendingswerk via de bouw van kerken en de stichting van bisdommen is het christendom in de eerste helft van de 11e eeuw in grote delen van de Friese gebieden nog niet doorgedrongen. Daarom wordt het kersteningsoffensief vanaf deze periode geïntensiveerd. Het aantal kerken wordt uitgebreid en de christelijke propagandamachine draait overuren. Er is speciale aandacht voor heiligenlevens die als voorbeeld voor de gewone christen dienen. Aan het eind van de 12e eeuw is de heilige Walfridus van Bedum (ca. 950- ca. 1000) een christelijk rolmodel in het Groningse gebied. Ter ondersteuning van deze 'dieptekerstening' worden in de 12e eeuw de eerste lokale kloosters gesticht. Van hieruit neemt de invloed van geestelijken toe. De abten zorgen voor de uitbouw van een parochienetwerk en spelen een belangrijke rol bij het stimuleren van vrede en in de rechtspraak. De Friese gebieden worden in deze periode lokaal bestuurd door familieclans die regelmatig onderling op bloedige wijze vetes uitvechten. Abten proberen de lokale wetgeving aan te passen om zo het geweld terug te dringen. Het christelijk recht is gebaseerd op vredestichting en conflictbeheersing.
De Friezen beroepen zich in conflicten juist op roof, plundering en eerwraak. Voor de Kruistochten maken de christenen een uitzondering in hun vredespolitiek. Pausen en koningen roepen tussen ca. 1100 en ca. 1300 op tot een heilige oorlog om Palestina op de moslims te heroveren. In Europa (ook in de Friese gebieden) zijn kruistochtpredikers actief die (nieuwe) bekeerlingen rekruteren voor deze veldslagen. Leden van de Friese elite en ook armen namen in de late 12e en vroege 13e eeuw deel aan de derde kruistocht en ook tijdens de vijfde kruistocht (1217-1221) is de belangstelling groot. Behalve als conflictbemiddelaars en juridisch adviseurs spelen kloosters ook een rol in de verbetering van de bewoonbaarheid van de Groningse gebieden. Door systematische ontwatering en de aanleg van dijken beschermen de monniken bestaande landbouwgronden en wonnen ze nieuw land om te cultiveren. Hierbij handelen de kloosters vaak in hun eigen belang. Natuurlijk houden de monniken zich ook bezig met hun bekende taken, zoals het bedrijven van wetenschap en het schrijven van boeken. Kloosters beschiken vaak over relatief veel boeken. De kerk stimuleert onderwijs en na 1215 worden de eerste parochiescholen gesticht in de Friese gebieden. Met hun kennis en beheersing van het schrift ondersteunen monniken de lokale (stads)besturen. Dankzij bovenstaande ontwikkelingen kunnen de christelijke opvattingen en ideeën in de 13e eeuw doordringen tot bredere lagen van de Friese bevolking' (1).
Kerstening en Frankisering Een van de meest fundamentele gebeurtenissen in Europa is de komst van het christendom. Uiteraard bereikt die religie ook ons land. Missionarissen, veelal Angelsaksische religieuze leiders, verkondigen het evangelie. Willibrord († 739) en Bonifatius († 5 juni 754) zijn de kampioenen van de Nederlandse kerstening: de bekering tot het christendom (kersten is een oude vorm van het woord christen), gevolgd door de uit onze streken afkomstige Liudger. Daarbij krijgen zij ondersteuning van de Frankische koningen. Op hun beurt ontvangen deze van de geestelijkheid ideologische instrumenten om naar Romeins model een nieuw keizerrijk op te bouwen. Kerstening en 'Frankisering' gaan dus gelijk op.
De Franken
Tijdens de Noormannenstormen heeft de bisschop van Utrecht zijn toevlucht in Deventer gezocht. Daar zwaaien de Hamalanders ook de scepter. De hoge geestelijke krijgt die bescherming echter niet voor niets. Ondanks dat hij alles in het werk stelt om zijn bezit te behouden, moet de bisschop in ruil voor het geboden onderdak gebied afstaan. De Hamalanders weten zo grote delen van het bisschoppelijke grondbezit te verkrijgen, waaronder de gronden in Nardinclant. Voor de vorm heet dit een uitgifte in leen. Samen met het al verworven deel bestieren de Hamalanders rond 920 een enorm gebied, globaal gelegen tussen de rivieren de Vecht en de Eem.
Het bisdom weet desondanks Gooise grond te behouden, zij het weinig. Dat geringe bezit wordt omstreeks 1100 overgedaan aan het kapittel van Sint-Jan. Een kapittel is een aan de kerk gebonden gemeenschap van geestelijken die zich aan de kerkelijke regels of canones houden; de zogenoemde kanunniken. Veel eerder al, in 968, heeft graaf Wichman van Hamaland het Nardinclant met alles wat daarbij hoort, dus met inbegrip van de inwoners, geschonken aan het vrouwenklooster Elten.
De Kerstening Na de successen van Karel Martel begint Willibrord in Utrecht met de restauratie van de kerkjes in het castellum. Hij wijdt het belangrijkste godshuis aan Sint Maarten, de beschermheilige van de Merovingen. Het fungeert als missiepost. Ondertussen is vanuit Engeland een zekere Wynfreth aangekomen. Hij krijgt van de paus opdracht het missiewerk in de Nederlanden voort te zetten en kiest, om zijn werk beter te kunnen uitvoeren, een 'artiestennaam': Bonifatius.
Zowel Willibrord als Bonifatius hebben onze streken aangedaan. Bonifatius' belangrijkste doel was de bekering van de Friezen. Deze slaan hem echter na een preek zonder pardon dood. En er is meer tegenslag. De kerstening verloopt veel langzamer dan wordt gedacht en gehoopt. De missionarissen krijgen het niet voor elkaar om alle heidense gebruiken en rituelen uit te roeien. Daarom gaan ze over tot 'hergebruik': samensmelting van het oude met het nieuwe. Heidense feesten en goden worden vermengd met christelijke riten en heiligen. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk het winterfeest van het licht. Dat wordt kerstmis, de geboorte van Jezus Christus. Wat de samensmelting ook zeer bevordert is de vestiging van kloosters in heidens gebied, evenals het stichten van christelijke kerken op plekken waar tot dan toe heidense afgoden worden vereerd.
Dat is de geestelijke kant van de zaak. Maar er mag één praktisch aspect absoluut niet over het hoofd worden gezien: de samenwerking met wereldlijke machthebbers. Bonifatius schrijft al:
'Zonder de bescherming van de Frankische vorsten kan ik de gelovigen niet besturen en kan ik evenmin de priesters, geestelijken en monniken verdedigen. En zonder hun mandaat en gezag kan ik de heidense riten en de verering der afgoden in Germanië niet verhinderen'.
Met de dood van Bonifatius komt aan de verspreiding van het christelijk geloof geenszins een eind. Zijn opvolger Liudger († 809) – afkomstig uit Werinon (Nederhorst den Berg) waar hij de kerk sticht – zet het werk voort. Hij predikt vanuit het klooster Werden, niet ver van Essen aan de Ruhr gelegen. Rond het jaar 900 behoren zowel de kerk met kerkelanden in Muiden als de oudst bekende Gooise kerk met bijbehorend kerkeland tot de kloosterbezittingen. Zoals gezegd krijgt het klooster Elten ruim zeventig jaar later vaste voet in de streek. Muiden en Weesp komen in handen van de Utrechtse kerk.
De ontvangst en acceptatie van het christendom in Gooiland worden in de 10e eeuw vooral via Werden en Elten bevorderd en verankerd. Die invloed is nog steeds zichtbaar in de vorm van de kerken die gewijd zijn aan de patroonheilige van Elten: Sint Vitus. Heiligen zijn de meest standvastige getuigen van het christelijk geloof. Ze zijn er bovendien dikwijls voor gestorven. Als martelaren staan zij voor de overwinning van de geest op het lichaam en vooral van het leven op de dood. De heilige is via de zogenoemde relieken - stoffelijke resten zoals schedels en botten, nagels of haren - ook echt fysiek aanwezig. Kort gezegd zijn zij de bemiddelaars tussen God en de gelovigen. Van hun vaak wonderlijke en van vroomheid doordrenkte levensgeschiedenissen (vitae of heiligenlevens) worden compilaties gemaakt. De bisschoppen en de priesters gebruiken die samenvattingen als basis voor hun preken. Op deze manier kunnen de geestelijken het christelijk geloof prima verspreiden. De acceptatie daarvan verbinden zij aan de eerste levensbehoeften. Elten heeft namelijk de meeste grond in handen en de Gooise landbouwers kunnen het zich niet permitteren om tegen de christelijke leer in te gaan. Als de kerstening zo'n beetje is voltooid, is het tijd om de kerkelijke organisatie verder vorm te geven
'Bonifatius in 754 bij Dokkum vermoord' is een overbekend historisch feit. Wat is het verhaal achter dit korte zinnetje? In 754 wordt bisschop Bonifatius aangevallen bij het Friese Dokkum. De bejaarde Engelsman en vijftig van zijn metgezellen worden vermoord. Het gezelschap van priesters en bedienden is met een missie in het noorden van Nederland. Onder leiding van Bonifatius bekeren ze de lokale heidenen tot het christendom.
Zijn gewelddadige dood in dienst van de verspreiding van het christelijke geloof levert hem de status van martelaar en heilige op. Hij is nog zo beroemd dat zijn dood 1250 jaar later nog uitgebreid herdacht wordt. Met muziek, shows en kerkdiensten, zoals op de vele aan de bisschop gewijde websites te lezen valt. Is het een roofmoord geweest of wordt Bonifatius om politieke of religieuze redenen omgebracht?
Zijn eerste biograaf Willibald meldt in 'De Vita' dat Friese heidenen Bonifatius tijdens een laffe overval ombrengen. Erg objectief is zijn verhaal echter niet. Deze biografie is namelijk geschreven in opdracht van de kerk. De moordenaars van Bonifatius zullen ook heel andere motiever kunnen hebben gehad. Het noorden van Nederland is geen onbekend terrein voor hem en hij is er eerder op problemen gestuit. Bonifatius wordt rond 674 in het plaatsje Crediodunum (of Crediton) in het Engelse koninkrijk Wessex geboren als Winfried. Op zijn 30ste wordt hij tot priester gewijd en in 716 vertrekt hij naar Friesland om daar missionaris te worden. Deze reis loopt op een teleurstelling uit, aangezien de politieke omstandigheden het bekeerwerk onmogelijk maken. Bij zijn tweede poging gaat Bonifatius grondiger te werk. Hij vertrekt naar Rome, waar hij in 719 van de paus het recht krijgt om het Evangelie te verkondigen onder de heidenen in Duitsland, ter rechter zijde van de Rijn. Naar een oude gewoonte neemt hij een andere naam aan voor zijn missiewerk: Bonifatius. In 722 benoemt de paus hem tot missiebisschop.
Zijn bekeerwerk verloop niet altijd even subtiel. Zo verwoest Bonifatius in het Duitse Hessen heidense heiligdommen. Volgens een anekdote velt hij op een keer aan de Germaanse oorlogsgod Tor gewijde eik. Van het hout van de boom bouwt hij een kapel voor Petrus. Dat doet hij om de heidenen te laten zien dat hun goden machteloos zijn. Bonifatius maakt daardoor ongetwijfeld een hoop vijanden in de regio. Zijn kerkelijke carrière verloopt voorspoedig. Bonifatius wordt actief in Midden-Europa, waar hij de structuur van de katholieke kerk versterkt en uitbreidt Hij heeft zijn succes onder andere te danken aan zijn goede connecties met Rome en met de Karolingische vorsten. Voor zijn laatste fatale tocht naar Friesland legt hij zijn bisschoppelijke taken neer.
Op 5 juni 754 is Bonifatius met zijn gezelschap onderweg naar Dokkum, naar een door hem zelf afgekondigd doopfeest. Dan wordt de groep aangevallen, waarbij Bonifatius de zwaardslagen van zijn tegenstanders met een (evangelisch) boek zou hebben geprobeerd af te weren. Volgens een andere weinig betrouwbare versie zou op de plaats van de moord spontaan een bron zijn ontstaan. Of de Friese aanvallers gedreven worden door roofzucht, religieuze wraakzucht of een combinatie daarvan is in nog meer nevelen gehuld (2).
Bonifatius trekt door de lage landen (Bron: oude schoolplaat).
Meer lezen: Liudger en Bernlef
|
||||||||||||
|